Baesemsjtaeke

 

Het baesemsjtaeke is een traditie die ver teruggaat in de geschiedenis en op vele plaatsen voorkomt. Er zijn verschillende theorieën over dit gebruik. Zo wordt in de Duitse wijnbouwgebieden de bezem buitengehangen bij de Strausswirtschaft ook wel Hecksen- of Besenwirtschaft genoemd. Bij wijnlokalen wordt buiten een heksenbezem, een krans of boeket (Strauss) buiten gehangen, zodat te zien is dat de eigen geproduceerde wijn in die periode goedkoper is, vaak kan er dan ook eenvoudig heerlijk bij worden gegeten. Dit gebruik stamt uit de tijd van Karel de Grote Hier wil men dus met de bezem aanduiden dat men de gasten kan ontvangen. De wijnen zijn gerijpt, de Wirtschaft gepoetst en het “feest” kan beginnen.

 

 

 

 

Ook Oostenrijk kent de bezem als symbool van gastvrijheid. Die Öffnungsperiode zeigt ein Hauer an, indem er einen Föhrenbuschen an einer Stange oberhalb des Eingangs deutlich sichtbar anbringt („aussteckt“) – daher der Name Buschenschänke. De Hauer is de Oostenrijkse wijnboer deze steekt een dennetakken(Föhren)bos op een stok boven de ingang als het proeflokaal geopend is.

 

De bezem die met vastelaovendj wordt gestoken wordt gesierd met bonte serpentines die door de verstrengeling symbool staan voor de saamhorigheid. De bezem duidt erop dat het huis schoon is, de gasten ontvangen kunnen worden en het feest kan beginnen.

 

In de geschiedenis van de vastelaovendj komt men het gebruik van de takkenbos tegen. De takkenbos gaan van deur tot deur en de mensen vegen er de handen aan af om zo het kwaad mee te geven. Tijdens het feest van de zonnewende worden deze takkenbos en daarmee het kwaad verbrand. Deze takkenbos, gerelateerd aan het kwaad, komt men al tegen als roe van zwarte piet. Het van deur naar deur gaan van de takkenbos wordt gesymboliseerd door het bezemsteken. Het verbranden van de takkenbossen op carnavalsdinsdag, symboliek voor het einde van de donkere perioden en begin van het nieuwe (zonnewende) gebeurt ook nog, alleen is de takkenbos vervangen door een stropop. Ook deze traditie gaat ver terug in de geschiedenis, ook in Duitsland en Oostenrijk. Zo wordt in Oostenrijk de “Nubbel”, drager van alle smaad tijdens de carnaval, verbrand. In Horn wordt tijdens het verbranden van de stropop ook nog “de waever gemaaktj”. De “waever” is een Midden Limburgse traditie waarvan de oorsprong niet helemaal duidelijk is. Tijdens het maken van “de waever” wordt een liedje gezongen.

 

Biej os toes hebbe wea ein jungske,

 

Biej os toes hebbe wea eine jong.

 

En ich zeen ut aan zien uigske,

 

det ’t geine waever is,

 

Goeoije nach, goeie nach.

 

Daarna komen alle aanwezigen omhoog en elkaar bij de hand houdend of gearmd zingen ze al springend met afwisselend een been naar voren stekend:

 

Falderietsa, rietsa, rietsa, faldera !! en dat 3 keer.

 

De ceremonie herhaalt zich enkele malen (drie minstens) , waarbij het ritme steeds sneller wordt gespeeld. En dus moeten de aanwezige vastelaovesvierders steeds sneller zingen en springen.